Louwman Museum, 7 juli t/m 3 september
Er is enige moed voor nodig om een expositie te organiseren over een onderwerp dat misschien niet meteen een breed publiek zal trekken, maar wel aandacht en inzicht geeft in een redelijk onbekende periode in de autogeschiedenis. Evert Louwman en Ronald Kooyman van het Louwman Museum hadden al in 2017 op Interclassics in Brussel het idee opgedaan voor een tentoonstelling over cyclecars en de ‘voiturettes’ en Grand Sport auto’s die daaruit voortkwamen. Met de medewerking van 17 bruikleengevers staan er nu in de expositie ‘Van Cyclecar naar Grand Sport’ (van 7 juli tot en met 3 september) maar liefst 30 voertuigen die een prachtig overzicht geven van de mobiliteit in de periode van 1914 tot 1930 en daarmee is het misschien wel de grootste tentoonstelling op dit gebied ooit?
Na de Eerste Wereldoorlog voerde men in Europa een gunstige belasting in op auto’s van maximaal 350 kilo en 1100 cm3 motorinhoud. Het doel was om de mobiliteit in de landen te bevorderen. Deze zogenaamde cyclecars boden ruimte aan niet meer dan drie personen en veel kleine autofabrikanten waagden zich aan de bouw van deze lichte voertuigen, die vaak wel sportieve eigenschappen in huis hadden.
Er bestonden dan ook veel race-uitvoeringen van en als je bijvoorbeeld naar de Mauser Einspur-Auto uit 1923 kijkt, een soort auto met zijwieltjes, dan weet je dat het hard werken is om daarmee een race te kunnen rijden. Volgens Rob, de eigenaar van de Austin 7 Sports Ulster TT, is het erg zwaar om langer dan een paar uur in dit soort auto’s te racen.
De expositie toont de evolutie van een uiterst eenvoudige cyclecar zoals die begon in Frankrijk met de Bédélia uit 1910, de moeder aller cyclecars. Maar ook in Engeland was het een groeiend segment, met Morgan als de grote aanjager en beide merken bestreden elkaar in races als de Grand Prix van Amiens in 1913. In 1924 werd het belastingvoordeel afgeschaft en volgde de ontwikkeling naar meer volwaardige auto’s. De tentoonstelling volgt de tijdlijn vanaf die eerste Bédélia en een Peugeot Bébé uit 1913 via een reeks Amilcars, Salmson’s en andere merken uit de jaren twintig tot aan de Morgan Aero J.A.P. KTW uit 1930, de Austin 7 Sports Ulster TT uit hetzelfde jaar en een Amilcar C6 Course Cliente die eerste in zijn klasse was op de Mont Ventoux in 1932.
Een echte volbloed racer in uiterlijk en prestaties is zeker de Lombard AL3 Grand Prix uit 1927, een van de slechts twee exemplaren die uit de totale productie van 94 stuks die speciaal voor de racerij waren uitgerust met een 1500 cm3 motor met een blok uit Alpax, een aluminium legering. Een erg leuk autootje in de tentoonstelling is de Villard Cyclecar Type 27 uit 1924, speciaal gemaakt voor Flexi Potin, een pionier van de grootwarenhuizen in Frankrijk. Het bestelautootje werd als wrak gevonden in Toulouse en is daarna volledig gerestaureerd.
De tentoonstelling is niet alleen voor de gevorderde autoliefhebber een aanrader, want de charme en het simpele ontwerp van deze ‘autootjes’, in combinatie met de sportiviteit van het racen, maakt het een plezierige en leerzame tocht door de tijd. Grote complimenten aan de samenstellers!