…… een big block Chevy V8, omringd door vlammen in de neus van een ’32 hot rod. Mark Dixon toert door Beverly Hills met Bruce Meyer, die er al heel lang woont en nog langer verzot is op hot rods.
‘Het mooie van deze auto is dat je van iedereen een opgestoken duim krijgt.’
We rijden door Beverly Hills – moet ik iemand uitleggen waar dat is? – en je zou wellicht verwachten dat een met chroom en vlammen uitgedoste hot rod zonder spatborden met opgetrokken wenkbrauwen wordt nagekeken wordt in deze enclave vol Ultra High Net Worth individuen. Maar dat gebeurt niet, het tegenovergestelde is het geval. Twijfelloos heeft dat te maken met het feit dat Los Angeles is opgebouwd rondom de automobiel en de bewoners een speciale waardering hebben voor het fenomeen dat de stad groot heeft gemaakt. In Beverly Hills kan de bewondering overigens ook voor een persoon zijn, iemand van het ‘eigen volk’, een knaap uit de buurt die het helemaal gemaakt heeft, Bruce Meyer.
Gooi een steen een willekeurige richting in op Rodeo Drive en de kans is groot dat je een pand van Bruce raakt. Zijn familie is al sinds 1953 eigenaar van het superluxe warenhuis Gearys en Bruce zelf heeft er in 1968 zijn eerste winkel geopend – hij kent dan ook iedereen. Het mooie van Bruce is dat hij altijd aardig en open is, het maakt niet wie de persoon is die tegenover hem staat. Zijn ouders waren welgesteld maar dat heeft hem niet belet als een harde werker op te groeien.
“Ik ben een workaholic”, geeft hij toe. “Toen ik zestien werd had ik al mijn halve leven gewerkt om te sparen voor een goeie auto. In die tijd kon je een hot rod kopen voor 100, 200 dollars. Maar mijn ouders verboden me dat. Toen een oudtante overleed, liet zij mij haar vijftiger jaren Plymouth na, een coole auto was dat niet. Ik heb hem cool gemaakt door hem Sierra Gold te spuiten, wat een kleur van Chevrolet was uit ‘55. Ik heb er bekleding met knopen in gemaakt en de voorkant verlaagd. Er zat een flathead zescilinder in en daar heb ik een tweede carburateur op gezet. Niet dat het veel uitmaakte, maar als je de kap opende zag dat er heel gaaf uit, en daar ging het om.”
Dat speelde zich af rond 1957 en Bruce’s liefde voor hot rods is vervolgens een constante gebleven in een leven vol motorfietsen en auto’s, waarvan sommige heel exotisch waren, zoals Steve McQueen’s Porsche Speedster en de Le Mans Ferrari 250 SWB SEFAC van 1961, om er een paar te noemen. We kunnen zonder meer stellen dat Bruce er persoonlijk voor heeft gezorgd dat er in de wereld der petrol heads anders naar hot rods wordt gekeken. Hij heeft eindeloos bij de organisatie van Pebble Beach gepleit voor een speciale klasse voor klassieke hot rods, maar in 1997 heeft hij eindelijk zijn zin gekregen.
“Voor die tijd werden hot rods als de allerlaagste onderklasse gezien, geassocieerd met Hell’s Angels en dergelijke. Het heeft me tien jaar bedelen gekost bij Lorin Tryon, de man die de baas was op Pebble Beach. Ik zat tegen de grens van het irritante aan, maar uiteindelijk heb ik Lorin op de knieën gekregen en hij heeft zich groots gedragen. Hot rodding was stante pede legitiem. Voor die tijd wilde geen enkele zichzelf respecterende verzamelaar zelfs maar een praatje maken een hot rodder. Ik heb hot rodding altijd gezien als een ondergewaardeerde kunstvorm. Alles dat we mooi vinden aan auto’s zie je bij hot rods terug, in een extrasterke, originele en creatieve vorm.”
Voor veel hot rodders is een goed aangepakte Ford ‘Deuce Coupe’ van 1932 een bron van inspiratie en dikwijls ook het ultieme doel. Het is dan ook geen verrassing dat enkele van de gaafste exemplaren ooit gemaakt in het bezit van Bruce zijn, hij heeft er zelfs een boek over gemaakt: Deuce! De auto waarin we door Beverly Hills cruisen is de belichaming van wat een hot rod moet zijn, een originele mix van technische vaardigheid en artistieke visie. Hij is in 1970 gebouwd door een ruimtevaart-ingenieur, genaamd Tom Prufer.
Bruce heeft niet minder dan tien Ford’s uit ’32, sommige met een veel langere historie dan deze, maar deze ’32 gebruikt hij het meest. Hij heeft met deze hot rod een paar duizend mijl over de oude Route ’66 gereden en heeft hem zelfs naar China verscheept voor een Louis Vuitton rally van duizend mijl. Die werd overigens geannuleerd wegens een aardbeving die honderden mensen het leven heeft gekost.
Er is geen twijfel dat de hot rod in kwestie meer dan genoeg spierballen onder de motorkap heeft om waar te maken wat zijn uiterlijk belooft. Ken Groos, de auteur van Deuce!, meldt in zijn boek dat hij van meet af aan uitgerust is geweest met een 468 cubic inches (7,7 liter!) big-block Chevy V8 met twee 750 cfm Holley’s met elk vier gasbuizen, een Weiand ‘tunnel ram’ spruitstuk en een Engle nokkenas. Mijn hemel! Hij is overigens iets straatvriendelijker gemaakt met de montage van een minder humeurige nokkenas en slechts één Holley.
Bruce bekent dat een big block V8 niet zijn favoriete motor is, als hij ‘echt gas wil geven’ prefereert hij een small-block Chevy. Al rijdend door Beverly Hills, op een dusdanig stadstempo dat Bruce af en toe ongeduldig op zijn stuur tikt, blijkt de 7,7-liter Chevy zich mak als een lammetje te gedragen, zonder een spoor van temperament of wat dan ook. “Big blocks lopen niet warm”, zegt Bruce. “En hij heeft zo enorm veel koppel. Ik weet niet eens waar de rode lijn is….”
De V8 klinkt, zoals verwacht, schitterend. Niet zo krankzinnig hard als je zou denken – de ‘lake pipes’ die als afweergeschut uit de motorkap naar buiten steken zijn afgesloten en het motorgeluid wordt onder de Ford door naar achteren geleid via enigszins beschaafde dempers. Als hij stationair loopt produceert de Chevy een fantastische off-beat roffel die karakteristiek is voor een High Power V8. Hij doet dat met een totaal onvoorspelbaar ritme met als achtergrondkoor het geluid van de v-snaren en – als we langzaam rijden – het rumoer van de transmisse en het Halibrand Champ ‘quick change’ differentieel.
“Toen ik hem kocht had hij een automaat, maar ik heb er een handgeschakelde vierbak in gezet”, legt Bruce uit. De acceleratie is ronduit spectaculair. Er gebeurt een wonder als we moeten stoppen voor een rood licht op Sunset Boulevard: er staat niemand voor ons en verderop is de weg ook leeg. Bruce hoeft niet aangemoedigd te worden als het licht op groen springt. Hij geeft een stoot gas, laat de koppeling schieten, de giga 10×16 inch achterwielen spinnen een paar seconden, maar dan vinden de vette Hoosier’s grip en wordt de hot rod weg gekatapulteerd, met luid jankende transmissie en een heftig hamerende V8 die eindelijk zijn machtige stem kan laten horen.
Bruce vertraagt onmiddellijk, te snel wat mij betreft, maar desondanks zitten we te grijnzen als een stel ondeugende tieners. Terwijl we door de buurt rijden en de V8 ongeduldig om een herhaling van het sprintje bedelt, vertelt Bruce dat hij nooit verwacht had dat hij ooit in Beverly Hills zou wonen. “Ik ben opgegroeid in Los Angeles en de laatste plaats waar ik wilde wonen was Beverly Hills, dat dacht ik toen. Maar ik het kende het toen niet. Het is een veilige stad, de mensen geven erom en ze zorgen er goed voor. Alles functioneert hier goed, de politie, de brandweer, alles. En het is business-friendly, het commerciële gedeelte financiert minstens 70 % van de gemeentelijke dienstverlening. De locals zijn vriendelijk, het is geen elitair stadje. Rodeo Drive is een attractie voor mensen van buiten en we beseffen heel goed aan wie onze boterham te danken hebben.”
Al bijna dertig jaar organiseren Bruce en een paar vrienden een concours op Rodeo Drive. “We zijn het met z’n vieren begonnen als een liefdadigheids-evenement, om de restauratie van Beverly Hill’s allereerste brandweerwagen te financieren. We besloten daarvoor een kleine autoshow te organiseren en na een jaar of twee, drie hadden we genoeg ingezameld voor die brandweerwagen, maar toch zijn we ermee doorgegaan. Het is een gratis show, maar we zamelen nu geld in voor de politie en de brandweer, en er komen allerlei auto’s, van low-riders tot en met Pebble Beach kandidaten – het is altijd een heel diverse mix.”
Bruce erkent dat Beverly Hills behoorlijk ‘opgeschaald’ is sinds hij er in 1968 zijn eerste winkel opende, waarin hij kaarsen en wierook verkocht. “Elk topmerk hebben we hier: Dolce & Gabbana, Louis Vuitton, Cartier… Ook Bijan is hier gevestigd – ik ken de hele familie – en restaurant Spago. De knaap die dat geopend heeft, Wolfgang Puck, is begonnen met pizza’s ginder in de heuvels en nu heeft hij restaurants over de hele wereld, maar hier is de kroon op zijn werk. Onze winkel heeft hem zijn porselein geleverd en nog meer, dus ik ken hem al eeuwen.”
Na meer dan een halve eeuw in Beverly Hills lijkt het dat er maar weinig mensen zijn die Bruce Meyer niet kent. Een foto voor de hoofdingang van het Peninsula Hotel? Geen probleem. Even snel omkeren rondom een vluchtheuvel, voor de neus van een politieagent? Zeker, met een vriendelijke wuif van de agent en een ‘Hey Bruce, how ya’ doin’?’
We stoppen bij het huis waar Paul Newman heeft gewoond. “Het is nu van een vriend van me, die vroege Rolls-Royces verzamelt. Paul was een echte automan, natuurlijk, en je kon hem geregeld in en om Beverly Hills zien rijden. Het is geen grote stad, er wonen slechts zo’n 30.000 mensen, maar het laat wel van zich horen. In de USA is het een klein plaatsje, maar qua reputatie is Beverly Hills wereldklasse.”
Van Bruce Meyer zelf zou je gerust hetzelfde kunnen zeggen. Als eenpitter heeft hij veel voor de klassiekerbeweging gedaan, ondermeer om het Petersen Museum in Los Angeles op te zetten. En daarnaast is hij er ook nog in geslaagd een heel aardige vent te blijven, misschien is dat wel zijn allergrootste verdienste.